donderdag 22 juni 2017

Derdenbeslag: executoriaal en conservatoir derdenbeslag

Overzicht
A. Executoriaal derdenbeslag
1. Voorwaarden derdenbeslag: vorderingen en zaken;
2. Beperkingen;
3. Verplichtingen derde-beslagene;
4. Bescherming beslaglegger tegen rechtshandelingen;
5. Samenloop beslagen;
6. Executoriaal beslag in alimentatiezaken.

B. Conservatoir derdenbeslag
1. Voorwaarden conservatoir derdenbeslag;
2. Beperkingen;
3. Procedure: van conservatoir tot executoriaal

A. Executoriaal derdenbeslag 

1. Derdenbeslag: vorderingen en zaken
Derdenbeslag kan worden gelegd op (art. 475 Rv):
a. vorderingen die de geëxecuteerde op de derde heeft;
b. vorderingen die de geëxecuteerde rechtstreeks op de derde zal verkrijgen uit een ten tijde van het beslag bestaande rechtsverhouding (toekomstige vorderingen);
c. tot de geëxecuteerde toebehorende roerende zaken die zich onder derden bevinden.

De deurwaarder laat aan de derde-beslagene afschrift van het beslagexploot en van de executoriale titel en het formulier waarop de verklaring als bedoeld in art. 476b Rv moet worden gedaan (art. 475 lid 2 Rv). De executant is verplicht om binnen acht dagen na het leggen van het beslag, het exploot aan de geëxecuteerde te doen betekenen, de zogeheten 'overbetekening' (art. 475i Rv). Laat hij dit na, dan kan de voorzieningenrechter het beslag op de vordering van geëxecuteerde opheffen.

1.1. Levering registergoed uit hoofde van een vorderingsrecht van de geëxecuteerde

Omdat de vorderingen van de geëxecuteerde op de derde, betrekking hebben op alle vorderingen, worden ook de vorderingen tot levering van een registergoed tot de door art. 475-479a Rv geregelde vorderingen gerekend. Het beslag op de vordering tot levering van een registergoed dient dus goed te worden onderscheiden van beslag op het registergoed.
Legt de executant beslag op de vordering tot de levering van een registergoed, dan is de derde zelfs verplicht om de zaak ter beschikking te stellen aan de deurwaarder, waarmee de derde wordt geacht het goed aan de geëxecuteerde te hebben geleverd (art. 477b lid 1 Rv).

1.2. Beslagverboden
Het beslag kan niet worden gelegd op de zaken en vorderingen die naar de wet niet voor beslag vatbaar zijn, noch op vorderingen die recht geven op een volgens de wet of naar haar aard niet voor beslag vatbare prestatie (art. 475a lid 1 Rv). Het beslag is niet geldig, op het gedeelte van een vordering (bijv. loon) dat daarop wordt ingehouden voor wettelijk verplichte premies, of premies die uit hoofde van een oudedagsverzorging of ondernemingsspaarregeling zijn verschuldigd (art. 475a lid 2 Rv).

1.3. Uitdrukkelijke omschrijving vorderingen tot levering registergoederen, rechten op naam, e.d.
Vorderingen die recht geven op iets anders dan betaling van een geldsom of dan levering van roerende zaken die geen registergoederen zijn, of van order- en toonderrechten, zijn slechts voor beslag vatbaar, indien zij in het exploot uitdrukkelijk zijn omschreven (art. 475a lid 3 Rv).

Bij derdenbeslag hoeven de (overige) beslagen vorderingen en zaken als bedoeld in art. 475 lid 1 Rv, in de regel niet uitdrukkelijk te worden gespecificeerd.

2. Beperkingen
2.1. Periodieke uitkeringen; toekomstige banksaldi, niet uit bestaande rechtsverhouding

Derdenbeslag op de bankrekening van de geëxecuteerde bestaat uit beslag onder de bank; derdenbeslag op het loon van geëxecuteerde bestaat uit beslag onder de werkgever. Het loonbeslag dient te worden uitgelegd als beslag op toekomstige vorderingen die de geëxecuteerde op een derde (de werkgever) heeft uit hoofde van een reeds ten tijde van het beslag bestaande rechtsverhouding in de zin van art. 475 lid 1 Rv (HR 25 februari 1932, NJ 1932, 301 (Loonbeslag)). Uit deze regel volgt dat het beslag zich uitstrekt tot de periodieke uitkeringen ná de beslaglegging. Daarentegen vallen de banksaldi die ná de beslaglegging worden gestort, niet onder "toekomstige vorderingen uit hoofde van een ten tijde het beslag bestaande rechtsverhouding" (HR 7 juni 1929, NJ 1929, 1285 (Postgiro)). Onbenut krediet valt niet onder derdenbeslag onder de bank (HR 29 oktober 2004, NJ 2006, 203 (Van den Bergh/Van der Walle)).

2.2. Beslagvrije voet (art. 475b-475g Rv)

Derdenbeslag op één of meer vorderingen van de geëxecuteerde tot periodieke betalingen waaraan een beslagvrije voet is verbonden, is slechts geldig, indien de periodieke betaling de beslagvrije voet overtreft (art. 475b lid 1 Rv). De beslagvrije voet wordt verhoudingsgewijs omgeslagen, indien er verschillende derden zijn op wie de geëxecuteerde vorderingen tot periodieke betaling heeft.

Het derdenbeslag op vorderingen tot periodieke betaling kan als conservatoir derdenbeslag worden gelegd, zie art. 720 Rv.

2.2.1. Vorderingen met beslagvrije voet
De beslagvrije voet is verbonden aan vorderingen tot periodieke betaling van onder meer loon, voorlopige teruggaaf (art. 13 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen), uitkeringen op grond van sociale zekerheidswetten (uitgez. kinderbijslag), pensioen en uitkeringen uit ongevallenverzekering (art. 475c lid 1 Rv).

2.2.2. Redelijke vergoeding: bescherming schuldeiser tegen schijnconstructies
Een derde kan een onevenredig lage vergoeding toekennen voor werkzaamheden die zijn verricht door de geëxecuteerde, om het beslag op het werkelijke bedrag aan periodieke uitkeringen aan de geëxecuteerde te belemmeren. Tegen die constructie biedt art. 479a Rv de beslaglegger bescherming. Ten behoeve van de beslaglegger wordt aangenomen dat een redelijke vergoeding verschuldigd is, indien de werkzaamheden gewoonlijk tegen betaling worden verricht.

2.2.3. Berekening beslagvrije voet; wijziging van omstandigheden

De beslagvrije voet wordt berekend aan de hand van art. 475d Rv. De beslagvrije voet wordt verhoogd met de premie ziektekostenverzekering (min de normpremie ex. art. 2 Wet zorgtoeslag) en woonkosten (art. 475d lid 4 Rv). De beslagvrije voet wordt verminderd met de periodieke inkomsten die niet getroffen zijn door het beslag (art. 475d lid 6 Rv).

De beslaglegger dient onverwijld rekening te houden met een wijziging van omstandigheden die invloed heeft op de hoogte van de beslagvrije voet; hij is verplicht aan de derde (werkgever, uitkeringsinstantie) kennis van verhoging van de beslagvrije voet te geven, onmiddellijk nadat de reden tot verhoging van de beslagvrije voet hem bekend is geworden (art. 475d lid 7 Rv). Het wordt de geëxecuteerde in dit kader sterk aangeraden om de wijziging van omstandigheden direct aan de executant, deurwaarder of advocaat te melden.

De schuldenaar is verplicht om aan de gerechtigde deurwaarder, desgevraagd zijn bronnen van inkomsten op te geven. Daartegenover wordt gesteld dat de deurwaarder verplicht is om de beslagvrije voet te berekenen en deze aan de geëxecuteerde op te geven (art. 475g Rv).

3. Verplichtingen derde-beslagene
3.1. Buitengerechtelijke verklaring en afgifte zaken

Vier weken na het leggen van het beslag dient de derde (buitengerechtelijke) verklaring te doen van de vorderingen en zaken die door het beslag zijn getroffen (art. 476a Rv). Binnen drie dagen zendt de deurwaarder deze derdenverklaring aan de geëxecuteerde (art. 476b lid 3 Rv).

De derde-beslagene is verplicht de volgens zijn verklaring verschuldigde geldsommen aan de deurwaarder te voldoen en de verschuldigde goederen of af te geven zaken aan de deurwaarder ter beschikking te stellen (art. 477 lid 1-2 Rv). Betaling of afgifte door de derde heeft te gelden als afgifte aan de geëxecuteerde (art. 477b Rv).

Heeft de derde-beslagene een verklaring afgelegd en wordt deze door de executant geheel of ten dele betwist, dan heeft de executant de mogelijkheid om de derde-beslagene binnen twee maanden te dagvaarden tot het afleggen van een gerechtelijke verklaring (art. 477a lid 2 Rv). Overschrijding van deze termijn heeft verval tot het recht om de derdenverklaring te betwisten tot gevolg. Behoudens misbruik van bevoegdheid, staat het de beslaglegger vrij om opnieuw ten laste van eenzelfde schuldenaar onder dezelfde derde beslag te doen leggen en naar aanleiding van dat latere beslag afgelegde buitengerechtelijke verklaring in rechte te betwisten (HR 21 januari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR2776 (Ontvanger/De Vlaanderen), r.o. 5.3.4).

Overigens moet worden opgemerkt dat de bepaling, dat het laten verstrijken van de termijn voor betwisting tot gevolg heeft dat een eventueel abusievelijk gedane derdenverklaring voor juist moet worden gehouden, óók voor de derde-beslagene nadelige consequenties heeft. Hij is namelijk verplicht om op grond van zijn verklaring af te dragen:

"Art. 477a lid 2 Rv houdt in dat overschrijding van de termijn van twee maanden de bevoegdheid van de beslaglegger om de buitengerechtelijke verklaring te betwisten, doet vervallen. Overschrijding van deze vervaltermijn leidt er derhalve toe dat de door de derde afgelegde buitengerechtelijke verklaring rechtens voor juist moet worden gehouden, zodat de derde krachtens art. 477 lid 1 Rv verplicht is het volgens die buitengerechtelijke verklaring eventueel verschuldigde aan de deurwaarder te voldoen. Betalingen die de derde aan de geëxecuteerde doet na afloop van genoemde termijn en boven hetgeen hij volgens de buitengerechtelijke verklaring verschuldigd is, zijn derhalve niet “in weerwil van het beslag” gedaan. Gelet op het hiervoor weergegeven systeem van de wet is en blijft de blokkerende werking van het beslag ingeval de buitengerechtelijke verklaring niet (tijdig) wordt betwist, beperkt tot de vordering zoals die in de buitengerechtelijke verklaring is vermeld (Ontvanger/De Vlaanderen, r.o. 5.3.3)".

3.2. Vordering onder tijdsbepaling of voorwaarde
Een vordering of verplichting tot afgifte van een door het beslag getroffen zaak onder tijdsbepaling of voorwaarde, is niet opeisbaar voor het verstrijken van de tijdsbepaling of de vervulling van de voorwaarde (art. 477 lid 3 Rv). Kan de vordering door opzegging opeisbaar worden gemaakt, dan is de executant bevoegd tot opzegging. Van deze bevoegdheid mag niet onnodig gebruik gemaakt worden (art. 477 lid 4 Rv).

3.3. Verklaringsprocedure

Legt de derde-beslagene geen verklaring af, dan kan hij worden op vordering van de executant worden veroordeeld tot betaling van het bedrag waarvoor het beslag is gelegd, alsmede tot schadevergoeding (art. 477a lid 1 Rv). Komt de derde zijn verplichting tot betaling of afgifte van de zaak níet na, dan wordt hij op vordering van de executant veroordeeld tot nakoming en schadevergoeding. De derde-beslagene wordt toegelaten om een gerechtelijke verklaring te doen (art. 477a lid 1 Rv).

3.4. Een foutje in de derdenverklaring?
Zoals gezegd, kan de derdebeslagene die géén verklaring heeft afgelegd, op vordering van de executant worden veroordeeld als ware hij de oorspronkelijk beslagene (art. 477a lid 1 Rv). Het kan natuurlijk gebeuren dat de derdebeslagene wél een verklaring heeft afgegeven, maar dat de verklaring onjuiste gegevens bevat. Twee vragen rijzen: kan de onjuiste verklaring nog worden hersteld en is de derdebeslagene gehouden om een abusievelijk vermeld bedrag te voldoen?

In HR 30 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3953 (De Jong/Carnifour) overweegt de Hoge Raad dat de volgende uitgangspunten voorop gesteld moeten worden:

a. In geval van derden-beslag wordt de derde-beslagene, zonder daartoe zelf aanleiding te geven, betrokken in een geding tussen de executant en de geëxecuteerde;
b. De derde-beslagene mag als gevolg van het derdenbeslag niet in een slechtere positie komen dan waarin hij stond tegenover de geëxecuteerde;
c. Een derde-beslagene zal in beginsel ook niet meer aan de executerende deurwaarder behoeven te voldoen, of ter beschikking te stellen, dan hij aan de geëxecuteerde schuldig was of aan deze diende af te geven.

Deze uitgangspunten brengen mee dat de enkele omstandigheid dat een derde-beslagene op de voet van de art. 476a en 476b Rv. heeft verklaard dat hij een bedrag aan de geëxecuteerde schuldig is, niet rechtvaardigt dat de derde-beslagene verplicht is om hetgeen hij volgens zijn verklaring aan de geëxecuteerde schuldig is, te voldoen aan de met de executie belaste deurwaarder. Aangenomen moet worden dat het de derde-beslagene in beginsel vrij staat om zijn verklaring te herroepen of te wijzigen. Dit een en ander neemt niet weg dat, indien aan de in art. 6:162 BW vermelde vereisten is voldaan, een derde-beslagene onrechtmatig jegens de executant handelt door een onjuiste verklaring af te leggen. Mogelijk is ook dat, zo daartoe gronden zijn, moet worden aangenomen dat de derde-beslagene het recht heeft verwerkt zich erop te beroepen dat zijn verklaring onjuist was.

Deze rechtsregel, die bepaalt dat de derdebeslagene, behoudens het geval waarin hij opzettelijk onjuiste mededelingen heeft gedaan, terug mag komen op zijn verklaring, wordt bevestigd in HR 24 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY7922 (Stichting Nederland FIC/Van Lieshout). In FIC/Van Lieshout wordt benadrukt dat de derdebeslagene niet gehouden kan worden om het volgens de onjuiste verklaring verschuldigde te voldoen, omdat de derdenverklaring géén rechtsgrond buiten het wettelijk systeem vormt:

"Niet als juist kan worden aanvaard dat uit het bepaalde bij art. 477 Rv voortvloeit dat een derde-beslagene verplicht is om hetgeen hij volgens zijn verklaring aan de geëxecuteerde verschuldigd is te voldoen aan de met de executie belaste deurwaarder, ook wanneer de verklaring berust op een vergissing en de derde-beslagene niets aan de geëxecuteerde schuldig is. De omstandigheid dat, anders dan in De Jong/Carnifour, de derde-beslagene overeenkomstig de door hem afgelegde, later onjuist gebleken verklaring, op aanmaning van de deurwaarder bedragen heeft afgedragen, maakt dit niet anders, omdat die afdracht op zichzelf niet impliceert dat daarvoor een rechtsgrond bestond." (r.o. 3.7.2)

"Ook na eenmaal aan de afgelegde verklaring gevolg te hebben gegeven, kan art. 477 lid 1 Rv niet opeens wel als rechtsgrond voor die betaling fungeren. De verplichting tot afdracht (en daarmee de rechtsgrond) ziet op de geldsommen, die de derde-beslagene krachtens een rechtsverhouding aan de debiteur van de beslaglegger verschuldigd is en waarover hij ten gevolge van het derdenbeslag verklaring heeft gedaan. Dit systeem brengt mee dat wanneer de derde-beslagene niets aan de beslagene verschuldigd blijkt te zijn, de enkele verklaring dan ook geen rechtsgrond voor betaling aan de beslaglegger schept. Daarbij moeten de uitgangspunten van het beslagrecht in het oog worden gehouden, te weten dat de derde-beslagene als gevolg van het derdenbeslag niet in een slechtere positie mag verkeren dan waarin hij stond tegenover de beslagene en dat de derdebeslagene in beginsel aan de deurwaarder ook niet meer zal behoeven te voldoen dan hij aan de beslagene schuldig was" (overweging 3.8 van A-G mr. Wesseling-van Gent)

3.4.1. Verhouding tussen de "vergisssing in derdenverklaringarresten" 
De Jong/Carnifour en FIC/Van Lieshout zien op hetzelfde onderwerp, namelijk een vergissing in de afgelegde derdenverklaring. Tussen beide arresten zijn wel enige nuances aan te brengen aan de hand van de drie door L.P. Broekveldt onderscheiden beginselen van derdenbeslag:

a. In De Jong/Carnifour komt het beginsel van non-peius tot uitdrukking: de derde-beslagene mag niet in een slechtere positie komen dan waarin hij stond tegenover de geëxecuteerde. De derde-beslagene kan alle verweermiddelen inroepen tegen de beslaglegger. Het beginsel van nemo plus wordt door de Hoge Raad overigens aangehaald in de overweging dat de derde-beslagene niet méér aan de executerende deurwaarder behoeft te voldoen dan aan de geëxecuteerde. Non-peius en nemo plus vullen elkaar dus aan, maar kunnen wel van elkaar worden onderscheiden in De Jong/Carnifour;
b. In FIC/Van Lieshout is sprake van een congruentie van non-peius en nemo plus: géén van de beginselen van non-peius en nemo plus wordt duidelijk onderscheiden. Bestaat voor de afdracht van de derde-beslagene C in zijn verhouding van schuldenaar C tot de geëxecuteerde B in zijn hoedanigheid als schuldeiser geen rechtsgrond, dan bestaat evenmin een rechtsgrond voor de afdracht van de derde-beslagene aan beslaglegger A, de deurwaarder. Volgens het congruentiebeginsel mag namelijk de afwikkeling van het derdenbeslag niet afwijken van de afwikkeling die in de verhouding tussen derde-beslagene C en beslagene B had plaatsgevonden.

4. Bescherming beslaglegger tegen rechtshandelingen
Vervreemding, bezwaring, afstand of onderbewindstelling, verricht ná de beslaglegging, kunnen niet tegen de beslaglegger worden ingeroepen. Hetzelfde geldt voor betaling of afgifte, door de derde-beslagene gedaan in weerwil van het beslag, tenzij de derde heeft gedaan wat redelijkerwijs kon worden gevergd om de betaling of afgifte te voorkomen (art. 475h lid 1 Rv).

Is de betaling door de derde aan de geëxecuteerde gedaan in weerwil van het beslag en wordt hij door de executant gedwongen om aan de executant te betalen, dan heeft de derde verhaal op de geëxecuteerde (art. 6:33 BW). Verrekening van de derde-beslagene met de geëxecuteerde is alleen mogelijk, in de gevallen, genoemd in art. 6:130 BW, uitgezonderd vorderingen aan order of toonder, geleverd overeenkomstig art. 3:93 BW.

5. Samenloop beslagen
Zijn onder de derde-beslagene ten laste van de geëxecuteerde ook andere beslagen gelegd en staat niet bij voorbaat vast dat de beslagleggers uit de door de derde-beslagene verschuldigde geldsommen kunnen worden voldaan, dan is de deurwaarder die het oudste beslag heeft gelegd, bevoegd om het verschuldigde bij de derde te innen (art. 478 lid 1 Rv).

Ieder der deurwaarders die beslag hebben gelegd, heeft tegenover de anderen een mededelingsplicht (art. 478 lid 3 Rv). De beslagleggers kunnen ieder tussenkomen in de verklaringsprocedure van art. 477a Rv. De derde-beslagene die een betaling of afgifte heeft gedaan aan een lager gerangschikte deurwaarder, is bevrijd van zijn verplichting (art. 478 lid 2 Rv). De verdeling van de executieopbrengst geschiedt volgens de artikelen 480-490d Rv.

6. Executoriaal derdenbeslag in alimentatiezaken
Derdenbeslag in onderhoudszaken wordt gelegd krachtens boek 1 BW, op loon of andere periodieke uitkeringen die de derde aan de geëxecuteerde is verschuldigd (art. 479b Rv). De derde-beslagene is vanaf de beslaglegging verplicht om achterstallige bedragen en de termijnen van de uitkering, tot welker verhaal het beslag is gelegd, aan de executant te betalen (art. 479e lid 1 Rv). Blijft de derde-beslagene in gebreke, dan kan hij worden vervolgd voor de kantonrechter (art. 479f Rv).

6.1. Verzet door geëxecuteerde in alimentatiezaken
De geëxecuteerde kan overeenkomstig art. 438 Rv verzet instellen, op de grond dat de beslissing over de uitkering is gewijzigd of ingetrokken, of dat het recht op uitkering niet langer bestaat (art. 479d Rv). Het verzet door de geëxecuteerde heeft, in afwijking van de algemene regels van het executierecht (vgl. art. 438 Rv), schorsende werking: de derde is vanaf het moment van verzet niet verplicht te betalen, tenzij de voorzieningenrechter anders oordeelt (art. 479e lid 2 Rv).

B. Conservatoir derdenbeslag

1. Beslagobject
De schakelbepaling van art. 720 Rv verklaart art. 475 lid 1 Rv van overeenkomstige toepassing op het conservatoir derdenbeslag. Beslagobject vormen ingevolge art. 718 jo. 475 lid 1 Rv:
a. vorderingen die de geëxecuteerde op de derde heeft;
b. vorderingen die de geëxecuteerde rechtstreeks op de derde zal verkrijgen uit een ten tijde van het beslag bestaande rechtsverhouding (toekomstige vorderingen);
c. tot de geëxecuteerde toebehorende roerende zaken die zich onder derden bevinden.

2. Beperkingen
De beperkingen voor het leggen van conservatoir derdenbeslag zijn gelijk aan die voor het executoriaal beslag: beslagen kunnen slechts worden gelegd op vorderingen uit reeds bestaande rechtsverhoudingen, het beslag strekt zich niet uit tot vorderingen of zaken die niet voor beslag vatbaar zijn (art. 475a jo. 720 Rv) en de beslagvrije voet moet in acht worden genomen (art. 475b jo. 720 Rv).

3. Procedure: van conservatoir tot executoriaal
Voor het leggen van conservatoir beslag is verlof vereist van de voorzieningenrechter (art. 700 lid 1 Rv). Verlof wordt verzocht bij een verzoekschrift, voorzien van de aard van het te leggen beslag en het door de verzoeker ingeroepen recht (art. 700 lid 2 jo. 278 Rv). De vereisten die worden gesteld aan het beslagrekest, zijn te vinden in de meest actuele Beslagsyllabus. In verband met het doel van het conservatoir beslag- immers gaat het om "bewaring van een recht"- beslist de voorzieningenrechter ex parte, dus zonder wederhoor toe te passen. Hierop bestaat een belangrijke uitzondering in het geval van conservatoir beslag onder de werkgever van de beslagene, ofwel het loonbeslag (art. 720 jo. 475c Rv).

De beslaglegging geschiedt door betekening van het beslagexploot aan de derde-beslagene (art. 702 jo. 475 Rv). Onverminderd de bepalingen van art. 702, moet in het beslagexploot worden vermeld, het bedrag waarvoor het verlof wordt verleend, alsmede waar de hoofdzaak aanhangig is of binnen welke termijn zij ingesteld zal worden; het beslagexploot wordt voorzien van een afschrift van het verlof. Is niet voldaan aan deze voorwaarden, dan is het beslagexploot nietig (art. 719 Rv). Binnen acht dagen vindt overbetekening aan de beslagene plaats (art. 720 jo. 475i Rv).

Binnen een termijn van ten minste acht dagen na het beslag dient de vordering in de hoofdzaak te worden ingesteld; bij overschrijding van de termijn vervalt het beslag van rechtswege (art. 700 lid 3 Rv). Vervolgens dient binnen acht dagen overbetekening van de eis in de hoofdzaak aan de beslagene plaats te vinden (art. 721 Rv).

3.1. Derdenverklaring bij conservatoir beslag
Ook bij conservatoir beslag is de derde-beslagene verplicht om een verklaring af te leggen, vier weken ná de beslaglegging  (art. 720 jo. 476a Rv). Binnen drie dagen dient een afschrift van de verklaring aan de beslagdebiteur te worden gelaten (art. 720 jo. 476b Rv). De derde-beslagene is bij conservatoir beslag nog niet verplicht om het verschuldigde af te geven (vgl. 477 Rv voor executoriaal derdenbeslag).

Ten onrechte wordt wel gedacht dat de derdenverklaring niet geldt in het geval van conservatoir beslag. De derde-beslagene dient bij conservatoir beslag wel degelijk een verklaring af te geven, zoals hiervoor is gebleken. De derdenverklaring kan bij conservatoir beslag echter niet worden betwist. De derde-beslagene die weigert om een verklaring af te geven, kan in het geval van conservatoir beslag niet worden veroordeeld als ware hij de directe debiteur (art. 477a lid 1 Rv). Evenmin kan de derde-beslagene bij conservatoir beslag worden gedwongen tot de verklaringsprocedure (art. 477a lid 2 Rv). Dat verandert zodra het conservatoir beslag overgaat in executoriaal beslag.

3.2. Conservatoir wordt executoriaal
Bewust heb ik eerst het executoriaal beslag behandeld. Het conservatoir beslagrecht is namelijk sterk afhankelijk van de regels die gelden voor het executoriaal recht. De executoriale titel moet aan de beslagdebiteur worden betekend, die vanaf dat moment "geëxecuteerde" wordt (art. 430 lid 3 Rv). De executoriale titel wordt tevens aan de derde-beslagene betekend (art. 722 Rv). Eerst dan wordt het conservatoir beslag executoriaal (art. 704 Rv).

Wordt de termijn van één maand voor overbetekening aan de derde-beslagene overschreden, dan zijn de betalingen die door de derde worden gedaan, van waarde zijn (art. 722 Rv).

Derdenbeslag: kader rechtsverhoudingen
Derdenbeslag (conservatoir en executoriaal derdenbeslag)