zaterdag 31 maart 2018

Huwelijksvermogensrecht: gemeenschap van goederen en ontbinding van de gemeenschap

Overzicht
1.      Wettelijke gemeenschap;
1.1    Ongewijzigde bepalingen na invoering Wet beperking omvang wettelijke gemeenschap;
1.2    Omvang van de wettelijke gemeenschap van goederen en uitzonderingen;
1.3    Lasten;
2.      Ontbinding van de huwelijksgemeenschap;
2.1    Bijzondere gemeenschap en ontbinding, vereffening en verdeling;
2.2    Aansprakelijkheid voor gemeenschapsschulden;
2.2.1 Afstand van de gemeenschap

1. Wettelijke gemeenschap
Op de wettelijke gemeenschap van goederen is de regeling van afdeling 3.7 niet van toepassing (art. 3:189 lid 1 BW). Eerst na de ontbinding van de gemeenschap (art. 1:99 BW) is afdeling 3.7 van toepassing; tot aan de ontbinding, dus gedurende het huwelijk of vóór de opheffing van de gemeenschap bij huwelijkse voorwaarden, is afdeling 1.7 van toepassing, met inbegrip van art. 1:90 i.v.m. art. 1:97 BW. De huwelijksgemeenschap is dus ondeelbaar.

Het uitsluiten van de gemeenschap van goederen staande het huwelijk, is pas mogelijk na opheffing van de gemeenschap (art. 1:99 lid 1 onder g BW).

1.1 Ongewijzigde bepalingen na invoering van de Wet beperking omvang wettelijke gemeenschap
Op 1 januari 2018 is de Wet beperking van de omvang van de wettelijke gemeenschap van goederen (Stb. 24 april 2017, 177) van kracht geworden. De wettelijke gemeenschap van goederen is daarmee vanaf 1 januari 2018 een beperkte gemeenschap van goederen. Artikel 1:94 BW zoals dit vóór 1 januari 2018 luidde, blijft van toepassing op vóór die datum ontstane huwelijksgemeenschappen.

De bepaling inzake huwelijkse voorwaarden (art. 1:93 BW) blijft ongewijzigd. Zo ook art. 1:94 lid 1 BW, dat bepaalt wanneer de huwelijksgemeenschap ontstaat.

1.2 Omvang van de wettelijke gemeenschap van goederen en uitzonderingen
Wat haar baten betreft, omvat de gemeenschap onder het nieuwe recht alle goederen die reeds vóór aanvang van de gemeenschap aan de (op dat moment nog aanstaande) echtgenoten gezamenlijk toebehoorden en alle overige goederen van de echtgenoten, door ieder van hen afzonderlijk of tezamen vanaf de aanvang van de gemeenschap tot haar ontbinding verkregen, met uitzondering van (art. 1:94 lid 2 NBW):
a. krachtens erfopvolging bij versterf, making, lastbevoordeling of gift verkregen goederen;
b. pensioenrechten waarop de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding van toepassing is, alsmede met die pensioenrechten verband houdende rechten op nabestaandenpensioen;
c. rechten op het vestigen van vruchtgebruik als bedoeld in art. 4:29 en art. 4:30 BW, vruchtgebruik dat op grond van bepalingen is gevestigd, alsmede hetgeen wordt verkregen ingevolge de artikelen 4:34, 4:35, 4:36, 4:38, 4:63 tot en met 4:92 en 4:126 leden 1 en 2, onderdelen a en c BW.

De uitzondering van goederen en vruchtgebruik van de gemeenschap ex art. 1:94 lid 2, aanhef en onder a NBW, geldt niet ten aanzien van (art. 1:94 lid 3 NBW):
a. giften van gemeenschapsgoederen aan de andere echtgenoot (de vrouw krijgt de gezamenlijk gekochte auto cadeau);
b. goederen, alsmede de vruchten van die goederen, ten aanzien waarvan bij uiterste wilsbeschikking of bij de gift is bepaald, dat zij in de gemeenschap vallen ('insluitingsclausule'/gemeenschapsclausule, het tegenovergestelde van de voordien gebruikelijke uitsluitingsclausule (art. 1:94 lid 2 onder a BW (oud)).

Ook nieuw is de mogelijkheid om bij huwelijkse voorwaarden van de wettelijke beperking van de omvang de gemeenschap (art. 1:94 lid 2 onder a NBW) af te wijken, door te bepalen dat krachtens erfopvolging bij versterf, making, lastbevoordeling of gift verkregen goederen of de vruchten daarvan, wél in de gemeenschap zullen vallen. Wil de erflater voorkomen dat zijn nalatenschap door de huwelijkse voorwaarden in de gemeenschap valt, dan zal hij alsnog een uitsluitingsclausule (vgl. 1:94 lid 2 onder a (oud) BW) op moeten nemen bij uiterste wilsbeschikking. Alsdan hebben de huwelijkse voorwaarden ten aanzien van de nalatenschap géén werking (art. 1:94 lid 4 NBW).

1.3 Lasten
De gemeenschap omvat alle vóór het bestaan van de gemeenschap ontstane gemeenschappelijke schulden, alle schulden betreffende goederen die vóór de aanvang van de (huwelijks)gemeenschap aan de (aanstaande) echtgenoten gezamenlijk toebehoorden en alle tijdens het bestaan van de gemeenschap ontstane schulden van ieder van de echtgenoten, met uitzondering van schulden (art. 1:94 lid 4 NBW):
a. betreffende van de gemeenschap uitgezonderde goederen;
b. die behoren tot een nalatenschap waartoe een echtgenoot is gerechtigd;
c. uit door één van de echtgenoten gedane giften, gemaakte bedingen en aangegane omzettingen als bedoeld in art. 4:126 leden 1 en 2 onderdelen a en c BW (quasi-legaten).

2. Ontbinding van de gemeenschap
2.1 Bijzondere gemeenschap (= deelgenootschap) en ontbinding, vereffening en verdeling
Door ontbinding van de gemeenschap treden afdeling 3.7.1 en 3.7.2 in werking. De bestuursverdeling van art. 1:97 BW is niet langer van toepassing. De ontbonden gemeenschap is een 'bijzondere gemeenschap' als bedoeld in afdeling 3.7.2 (art. 3:189 BW). Het beheer van de goederen wordt voortaan beheerst door art. 3:168 BW inzake het deelgenootschap.
 
Consequentie van de toepasselijkheid van afdeling 3.7.2 is dat een echtgenoot na ontbinding van de huwelijksgemeenschap niet afzonderlijk over zijn aandeel in de gemeenschap kan beschikken en dat zijn schuldeisers een zodanig aandeel niet kunnen uitwinnen zonder toestemming van de toestemming van de andere (ex-)echtgenoot (art. 3:190 lid 1 BW). Tot de gemeenschap horende schulden kunnen op de goederen van de gemeenschap worden verhaald (art. 3:192 BW).

De ontbonden gemeenschap blijft onverdeeld gedurende de periode van vereffening. In deze periode zijn de artikelen 3:166 tot en met 3:170 BW betreffende het gebruik en beheer van toepassing. Op het gewoon beheer en treffen van onderhoud van een gemeenschappelijk goed na, kan het beheer slechts geschieden door de deelgenoten tezamen. Ook het aannemen van aan de gemeenschap verschuldigde prestaties moet door de deelgenoten gezamenlijk gebeuren (art. 3:170 lid 3 BW).

Een verdeling is een rechtshandeling waarbij de deelgenoten één of meer goederen uit de gemeenschap met uitsluiting van de overige deelgenoten verkrijgen (art. 3:182 BW). Wanneer het moment van verdeling is aangebroken, wordt een goed uit de vereffende gemeenschap dus in het geheel toegekend. Wat een deelgenoot verkrijgt, houdt hij onder dezelfde titel als waaronder de deelgenoten dit tezamen vóór de verdeling hielden (art. 3:186 lid 1 BW).

Het kan zijn dat de eenmaal vereffende gemeenschap wordt verdeeld met het oogmerk om schuldeiser te benadelen. Schuldeisers die een verhaalbare vordering op de goederen van de ontbonden gemeenschap hebben, hebben de mogelijkheid om zich tegen de verdeling te verzetten. Is de verdeling na het verzet door de schuldeiser tot stand gekomen, dan kan vernietiging van de verdeling worden ingeroepen door de schuldeiser die zich heeft verzet tegen de verdeling. De vernietiging van de verdeling reikt in dat geval niet verder dan nodig is tot het opheffen van de benadeling van de schuldeiser (art. 3:193 lid 3 BW).

De gemeenschap wordt van rechtswege ontbonden in de gevallen, genoemd in art. 1:99 lid 1 onder a-g BW, waaronder de beëindiging van het huwelijk of geregistreerd partnerschap door echtscheiding of ontbinding van het geregistreerd partnerschap, scheiding van tafel en bed en opheffing bij huwelijkse voorwaarden.

De echtgenoten hebben een gelijk aandeel in de ontbonden gemeenschap, tenzij anders is bepaald bij huwelijkse voorwaarden of bij een overeenkomst die is gesloten met het oog op een aanstaande ontbinding (art. 1:100 lid 1 BW). Voor zover bij de ontbinding de gemeenschapsgoederen niet toereikend zijn om de schulden van de gemeenschap te voldoen, worden deze gedragen door beide echtgenoten, ieder voor een gelijk deel, tenzij uit de redelijkheid en billijkheid, mede in verband met de aard van de schulden, een andere draagplicht voortvloeit (art. 1:100 lid 2 NBW).

Art. 1:100 lid 2 (oud) BW is vernummerd tot art. 1:100 lid 3 NBW. Dit artikellid ziet op het verhaal door schuldeisers op de goederen uit de ontbonden gemeenschap. Schuldeisers behouden het hun toekomende recht van verhaal op de gemeenschapsgoederen, zolang de ontbonden gemeenschap niet verdeeld is. Art. 1:96 lid 3 NBW blijft van toepassing (art. 1:100 lid 3 NBW).

2.2 Aansprakelijkheid voor gemeenschapsschulden
Sinds de invoering van de derde tranche in 2012 bepaalt art. 1:102 BW dat ieder van de echtgenoten voor het geheel aansprakelijk blijft voor schulden waarvoor hij voordien aansprakelijk was. Voor andere gemeenschapsschulden (schulden waarvoor hij vóór de ontbinding niet aansprakelijk was) is hij hoofdelijke met de andere echtgenoot verbonden, met dien verstande dat daarvoor slechts kan worden uitgewonnen hetgeen hij uit hoofde van verdeling van de gemeenschap heeft verkregen, onverminderd art. 3:190 lid 1 en 3:191 lid 1 BW.

De schuldeiser kan zich dus verhalen op de gemeenschap, of op de goederen die aan de andere echtgenoot uit de verdeling zijn toegekend. Een vrijbrief tot verhaal op de privégoederen van de echtgenoot die niet de schuldenaar is, wordt dus niet geboden door art. 1:102 BW.

2.2.1 Afstand van de gemeenschap
Een mogelijkheid om aan de hoofdelijke aansprakelijkheid van art. 1:102 BW te ontsnappen, wordt geboden door art. 1:103 BW. Ieder van de echtgenoten kan afstand doen van de gemeenschap, door binnen de termijn van drie maanden na de ontbinding van de gemeenschap een akte van afstand te doen inschrijving in het huwelijksregister (art. 1:116 BW) (art. 1:104 lid 1 BW).

Het gevolg van de afstand is dat de echtgenoot alleen recht heeft op zijn beddengoed en kleding en zijn eigen familiestukken (foto's, diploma's) van de andere echtgenoot moet kopen (art. 1:104 lid 3 BW). Dat is overigens reeds het geval na ontbinding van de gemeenschap (art. 1:101 BW).

Het deel van de gemeenschap waarvan afstand is gedaan, wast aan bij het deel van de andere echtgenoot (art. 1:104 lid 2 BW). Door de afstand wordt de echtgenoot ontheven van de aansprakelijkheid en draagplicht voor de schulden van de gemeenschap, waarvoor hij vóór de ontbinding van de gemeenschap niet aansprakelijk was (art. 1:104 lid 4 BW).

De echtgenoot die afstand doet, blijft aansprakelijk voor schulden der gemeenschap, waarvoor hij vóór de ontbinding van de gemeenschap wel aansprakelijk was. Indien hij een schuld, waarvoor beide echtgenoten voor de ontbinding van de gemeenschap hoofdelijk aansprakelijk waren, voor meer dan de helft heeft voldaan, heeft hij voor het meerdere verhaal tegen de andere echtgenoot (art. 1:104 lid 5 BW).

De mogelijkheid tot afstand biedt een echtgenoot geen mogelijkheid om te ontsnappen aan een schuld die vóór de ontbinding van de gemeenschap op hem rustte. Indien de andere echtgenoot een schuld van de gemeenschap, waarvoor hij vóór de ontbinding van de gemeenschap niet aansprakelijk was, geheel of gedeeltelijk heeft voldaan, heeft hij verhaal tegen de echtgenoot die de afstand heeft gedaan. Heeft hij een schuld, waarvoor beide echtgenoten vóór de ontbinding van de gemeenschap voor het geheel aansprakelijk waren, voor meer dan de helft voldaan, dan heeft hij voor het meerdere verhaal tegen de echtgenoot die de afstand heeft gedaan (art. 1:103 lid 6 BW).

De erfgenamen kunnen binnen drie maanden waarin zij met het overlijden van een echtgenoot bekend zijn geworden afstand doen van de gemeenschap (art. 1:105 BW).

Dubbele afstand is mogelijk. De echtgenoot van de echtgenoot die afstand heeft gedaan van de gemeenschap, heeft ook de mogelijkheid om afstand te doen van de gemeenschap. Zijn erfgenamen kunnen hem hierin opvolgen (art. 1:108 lid 1 BW). De gevolgen van de dubbele afstand zijn dat de 'aanwassing'  (art. 1:103 lid 2 BW) uitblijft en dat de bepaling, dat de echtgenoot die afstand heeft gedaan, alleen met zijn beddengoed en kleren op straat komt te staan en zijn persoonlijke papieren en de familiefoto's van de andere echtgenoot moet kopen (art. 1:103 lid 3 BW) niet opgaat.